Deuteronomium 33 - HSV & SVK1637 (2024)

Mozes zegent de twaalf stammen

1 Dit nu is de zegen waarmee Mozes, de man Gods, de Israëlieten gezegend heeft, vóór zijn dood.

2 Hij zei:

De HEERE is van Sinaï gekomen,

als de zon kwam Hij uit Seïr op.

Hij verscheen blinkend vanaf het gebergte Paran,

Hij kwam met tienduizenden heiligen,

aan Zijn rechterhand was een vurige wet voor hen.

3 Ja, Hij heeft de volken lief!

Al Zijn heiligen zijn in Uw hand,

Zíj zitten aan Uw voeten

en vangen iets op van Uw woorden.

4 Mozes gebood ons de wet,

het erfelijk bezit van de gemeente van Jakob.

5 Hij was Koning in Jesjurun,

toen de hoofden van het volk zich verzamelden,

samen met de stammen van Israël.

6 Moge Ruben leven en niet sterven,

en mogen zijn mannen groot in aantal zijn!

7 Dit betreft Juda; hij zei:

Luister, HEERE, naar de stem van Juda!

Breng hem terug bij zijn volk,

laten zijn handen sterk genoeg voor hem zijn,

en wees hem een hulp tegen zijn tegenstanders!

8 Over Levi zei hij:

Uw Tummim en Uw Urim zijn bij deze man, Uw gunsteling;

U stelde hem op de proef in Massa,

U riep hem ter verantwoording bij de wateren van Meriba.

9 Hij zei over zijn vader en moeder:

Ik zie hen

Deuteronomium 33:9

hen - Hebreeuws: hem.

niet.

Hij herkende zijn broers niet,

en zijn zonen kende hij niet.

Zij hielden namelijk Uw woord,

en namen Uw verbond in acht.

10 Zij zullen Jakob Uw bepalingen leren

en Israël Uw wet,

zij zullen reukwerk voor Uw neus leggen,

en een offer dat geheel verteerd wordt op Uw altaar.

11 Zegen zijn vermogen, HEERE,

en wees het werk van zijn handen goedgezind;

verbrijzel de heupen van wie tegen hem opstaan,

en van hen die hem haten, zodat zij niet meer opstaan!

12 Over Benjamin zei hij:

De door de HEERE beminde, hij zal onbezorgd bij Hem wonen.

Hij zal hem heel de dag beschermen,

en tussen zijn schouders zal Hij wonen!

13 Over Jozef zei hij:


Moge

Deuteronomium 33:13

Gen. 49:25

zijn land door de HEERE gezegend zijn,

met het beste van de hemel, met dauw,

en met het beste van de watervloed die beneden ligt;

14 met de beste opbrengst van de zon,

en met het beste wat de maan voortbrengt;

15 met het voornaamste van de aloude bergen,

en met het beste van de eeuwige heuvels;

16 met het beste van de aarde en haar volheid,

en met de goedgunstigheid van Hem Die in de doornstruik woonde.

Laat het komen op het hoofd van Jozef,

ja, op de schedel van de

Deuteronomium 33:16

Gen. 49:26

gewijde onder zijn broers!

17 Hij heeft de pracht van de eerstgeborene van zijn rund,

en zijn hoorns zijn hoorns van de wilde os;

daarmee zal hij volken stoten, allemaal,

tot aan de einden der aarde.

Dit zijn de tienduizenden van Efraïm,

en dit zijn de duizenden van Manasse!

18 Over Zebulon zei hij:

Verblijd u, Zebulon, over uw uittocht,

en u , Issaschar, over uw tenten.

19 Volken zullen zij naar de berg roepen.

Daar zullen zij offers van gerechtigheid brengen,

want zij zullen de overvloed van de zeeën opzuigen,

en de dingen die onder het zand bedekt en verborgen zijn.

20 Over Gad zei hij:

Gezegend is Hij Die ruimte geeft aan Gad!

Gad woont als een leeuwin

en verscheurt de arm, ja zelfs de schedel.

21 Hij heeft zich van het beste voorzien,

omdat daar het deel van de wetgever voor hem weggelegd was;

hij kwam met de hoofden van het volk,

hij voerde het recht van de HEERE uit,

en Zijn bepalingen, samen met Israël.

22 Over Dan zei hij:

Dan is een leeuwenwelp,

hij springt uit Basan tevoorschijn.

23 Over Naftali zei hij:

Naftali, wees verzadigd met goedgunstigheid,

en vol van de zegen van de HEERE;

neem het westen en het zuiden in bezit.

24 Over Aser zei hij:

Moge Aser gezegend zijn met zonen;

laten zijn broers hem goedgezind zijn

en hij zijn voet in olie dompelen.

25 Uw grendels zullen van ijzer en brons zijn;

laat uw kracht zijn overeenkomstig uw dagen!

26 Niemand is er als God, Jesjurun!

Hij rijdt op de hemel om u te helpen,

en in Zijn majesteit op de wolken.

27 De eeuwige God is voor u een woning,

en onder u zijn eeuwige armen.

Hij verdrijft de vijand voor u uit,

en zegt: Vaag hem weg!


28

Deuteronomium 33:28

Jer. 23:6Jer. 33:16

Israël zal veilig wonen en alleen;

het oog van Jakob zal gericht zijn

op een land van koren en nieuwe wijn;

ja, zijn hemel zal dauw laten neerdruppelen.

29 Welzalig bent u, Israël! Wie is zoals u?

U bent een volk dat door de HEERE verlost is.

Hij is een schild en een hulp voor u,

Hij is uw majesteitelijke zwaard;

daarom zullen uw vijanden zich geveinsd aan u onderwerpen,

en ú zult hun hoogten betreden!

Mose segent de twaelf stammen Israëls voor sijnen doot, ende voorseyt wat elcken stam wedervaren sal.

1 DIt nu is de

Deuteronomium 33:1

Siet Genes. 27. op v. 4.

segen, met welcken Mose, de

Deuteronomium 33:1

D. de Propheet, sprekende door ingeven des H. Geests, 2.Pet. 1.21. Siet wijders van desen tijtel Iud. 13. op v. 6.

man Godts, de kinderen Israëls gesegent heeft: voor sijnen doot.

2 Hy seyde dan;

Deuteronomium 33:2

Mose schijnt hier Godes openbaringen, by sijnen tijt aen Israël gedaen, te vergelijcken by den ganck der Sonne, die her voor breeckt, allencxkens ende by trappen rijst, ende meerder licht geeft, tot dat sy ten laetsten het klaer middags licht voortbrenge. Alsoo heeft de Heere eerst sijne wet gegeven op den berch Sinai. Exod. 19. ende 20. Daer na heeft hy water uyt de rotze gegeven ende aen ’t geberchte Seïr, ofte der Edomiten, de metalen slange, (zijnde neffens het Man voorbeelden Christi) doen oprichten. Num. 20. ende 28. 1.Cor. 10.4. Iohan. 3.14. Ten laetsten heeft hy door Mosen inder Moabiten lant, sijne wet seer heerlick verklaert, dat prophetisch liet, ende desen segen, voor sijn volck geopenbaert: als in dit gantsche boeck te sien is. Vgel. Habac. 3.3, 4, etc.

De HEERE is van Sinai gecomen, ende is haerlieden opgegaen van Seïr, hy is blinckende verschenen van ’t geberchte

Deuteronomium 33:2

Van Seïr ende Paran, Siet Genes. 14. op v. 6. ende bov. cap. 1.1.

Paran, ende is aengekomen met tien duysenden der

Deuteronomium 33:2

Hebr. der heylicheyt . Verst. de millioenen der H. Engelen, welcker hooft de Sone Godts is. Siet Actor. 7.53. Gal. 3.19. ende vg. Psal. 68.18. Dan. 7.10, etc.

heyligen: tot sijne rechterhant was eene

Deuteronomium 33:2

Hebr. vyer der wet . Verst. dat groote vyer, uyt welckes midden de wet tot den volcke uitgesproken wert. Siet bov. cap. 4.11, 12, 33, 36. ende 5.22, 23, 24, 25, 26. ende Exod. 19.16, 18. and. hadden sy (te weten de H. Engelen) een vyer der wet .

vyerige wet aen

Deuteronomium 33:2

Den Israëliten.

hen.

3 Immers bemint hy de

Deuteronomium 33:3

Verst. de stammen Israëls: als Iud. 5.14. ende ond. v. 19, etc.

volcken, alle sijne heyligen zijn

Deuteronomium 33:3

D. ghy aenschouwt, besorgt, ende bewaertse. Moses spreeckt hier Godt aen.

in uwe hant:

Deuteronomium 33:3

And. laetse , etc. T.w. als Discipulen aen de voeten hares Meesters. Siet 2.Reg. 2. op v. 3 ende 4. op v. 38. Act. 22.3.

sy sullen in ’t midden tusschen uwe voeten geset worden, een yeder sal

Deuteronomium 33:3

’T gene hem tot onderwijs ende salicheyt moge strecken.

ontfangen van uwe woorden.

4 Mose heeft ons de wet geboden: eene

Deuteronomium 33:4

Die Godes volck soo lief ende dierbaer moet zijn, als eenen mensche sijn erfdeel is.

erffenisse van

Deuteronomium 33:4

De gemeynte, die van Iacob afcomstich is.

Iacobs gemeynte.

5 Ende hy was

Deuteronomium 33:5

Wetten gevende, ende ’t volck regerende, als een Coninck. oock wort het woort Coninck, voor een Vorst ofte Prins genomen. Ier. 19.3. ende 46.25. siet d’ aent. aldaer.

Coninck in

Deuteronomium 33:5

Siet bov. cap. 32. op v. 15.

Ieschurun: als de hoofden des volcks sich vergaderen, met samen de stammen Israëls.

6 Dat Ruben leve, ende niet en sterve: ende dat sijne lieden

Deuteronomium 33:6

Ofte, datse [niet] weynich van getale zijn . D. groot van getal. and. hoewel sijne lieden weynich van getale zijn .

[van] getale zijn.

7 Ende

Deuteronomium 33:7

D. dit is de segen van Iuda: waer onder Simeon mede begrepen is, als hebbende sijn lant onder Iuda verspreyt, ende met hem ten oorloge uyttreckende. Siet Ios. 19.1. Iud. 1.3. 1.Chron. 14.24.

dit is van Iuda, dat

Deuteronomium 33:7

Naemlick Mose, ende soo in ’t volgende.

hy seyde;

Deuteronomium 33:7

Als sy u bidden om victorie.

Hoort, HEERE, de stemme van Iuda, ende

Deuteronomium 33:7

Maeckt, dat hy overwinne, ende behouden weder tot den sijnen kome.

brengt hem weder tot sijn volck:

Deuteronomium 33:7

Geeft hem genoechsame kracht, om tegens sijne vyanden te bestaen.

sijne handen moeten hem genoechsaem zijn, ende zijt ghy [hem] eene hulpe

Deuteronomium 33:7

Hebr. Van . D. die hem bystae, ende redde van sijne vyanden.

tegen sijne vyanden.

8 Ende van Levi seyde hy;

Deuteronomium 33:8

Mose spreeckt hier, gelijck oock inde volgende vssen, Godt aen: Van Urim ende Tummim, Siet Exod. 28.30.

Uwe Tummim ende uwe Urim zijn aen den man, uwen

Deuteronomium 33:8

T.w. den Hoogen-Priester, die een man Godts, ende in Godes gunste was. And. uwen welbeminden, uwen weldadigen, goetgunstigen, goedertierenen .

gunstgenoot: dien ghy

Deuteronomium 33:8

Siet de Historie Num. 20.

versocht hebt in Massa, met welcken ghy getwist hebt aen de wateren van Meriba.

9

Deuteronomium 33:9

N. Levi.

Die tot sijnen vader, ende tot sijne moeder seyde; Ick

Deuteronomium 33:9

Dat is, ick verschoonse, ofte spaerse niet: wanneer Godt my sulcks gebiedt. dit siet op de Historie Exod. 32.26, etc.

sie hem niet, ende die sijne broederen niet en kende, ende sijne sonen niet en

Deuteronomium 33:9

Hebr. kende .

achtede: want sy onderhielden u woort, ende bewaerden u verbont.

10 Sy sullen Iacob uwe rechten leeren, ende Israël uwe wet:

Deuteronomium 33:10

T.w. de Levitische Priesteren. Exod. 40.26.

sy sullen reuckwerck voor uwen

Deuteronomium 33:10

Menschelick van Godt gesproken. D. voor u, die ghy op eene bysondere wijse tegenwoordich zijt by de Arke des verbonts, die in’t alderheylichste was, achter welckes voorhanck de Reuck-altaer stont.

nes e leggen, ende dat gantsch

Deuteronomium 33:10

Met vyer, als brant-offeren, ende eenige andere offeren.

verteert sal worden, op uwen

Deuteronomium 33:10

Des brant-offers.

altaer.

11 Segent, HEERE, sijn

Deuteronomium 33:11

Oft, sijn heyr , D. heyren: alsoo de Leviten in hun ordens tot verscheydene diensten onderscheyden waren. siet Num. cap. 4.

vermogen, ende laet u het werck sijner handen welbevallen:

Deuteronomium 33:11

Ofte, verwondt, doorsteeckt . D. verbreeckt hare kracht. Verg. Psal. 18.39.

verslaet de lendenen der gener, die tegens hem opstaen, ende hem haten,

Deuteronomium 33:11

And. soo haest als sy opstaen .

dat sy niet weder op staen.

12 Ende van Benjamin seyde hy; De

Deuteronomium 33:12

Dit siet op de tedere liefde Iacobs tot Benjamin, tot dewelcke Iacob sonder twijfel van Godt gedreven was. Siet daer van Gen. 42.36, 38. ende 43.6, 14. ende 44.20, 22, 29, etc.

beminde des HEEREN, hy sal seker

Deuteronomium 33:12

By den HEERE: gelijck Benjamin eertijts by sijnen vader Iacob.

by hem woonen: hy sal hem den gantschen dach

Deuteronomium 33:12

Ofte beschutten .

overdecken, ende

Deuteronomium 33:12

Tusschen Benjamins schouderen sal de HEERE woonen: D. in Ierusalem, de hooft-stadt sijner besittinge. Alsoo wort Ierusalem vergeleken by ’t hooft, staende tusschen de schouderen, ende Benjamins lant, by’t lichaem.

tusschen sijne schouderen sal hy woonen.

13 Ende van Ioseph seyde hy;

Deuteronomium 33:13

Gen. 49.25

Sijn lant zy gesegent van den HEERE, van het

Deuteronomium 33:13

Verst. de uytnemenste vruchten, die door den regen der lucht voortkomen ende wassen. Siet Gen. 49.25.

uytnemenste des Hemels, van den dauw, ende van de

Deuteronomium 33:13

D. de diepe wateren. Siet Gen. 49. op v. 25.

diepte, die beneden is liggende:

14 Ende vande

Deuteronomium 33:14

Hebr. van het uytnemenste der inkomsten vande Sonne . ende soo in ’t volgende: dat is, de schoonste vruchten, die door de warmte der Sonne voortkomen ende rijpen.

uytnemenste inkomsten der Sonne, ende van de uytnemenste voortsettinge der

Deuteronomium 33:14

Die de Mane in verscheyden maenden is voortsettende ofte voortstootende, door dien sy het aerdrijck bevochticht.

Mane.

15 Ende van’t

Deuteronomium 33:15

Hebr. van’t hooft , D. het principaelste, voorneemste, als Exo. 30.23. Verst. de schoone gesonde kruyden, boom-vruchten, wijnstocken, de schoone olijf, ende vijch-boomen, die seer lieflick op de bergen ende heuvelen voortkomen.

voorneemste der

Deuteronomium 33:15

Hebr. bergen der outheyt , ende alsoo, heuvelen der eeuwicheyt : D. die van ’t begin der werelt geweest zijn. Siet Gen. 49.26.

oude bergen, ende van het uytnemenste der eeuwiger heuvelen:

16 Ende van het uytnemenste der aerde, ende harer volheyt,

Deuteronomium 33:16

Ofte, ende [dit door] de goetgunsticheyt Godes : zijnde de Fonteyne deses segens.

ende [van] de goetgunsticheyt des genen,

Deuteronomium 33:16

Die Mose in ’t bosch verscheen. Exod. 3.2.

die in ’t braem-bosch woonde: kome [de segeninge] op het hooft

Deuteronomium 33:16

D. Iosephs naekomelingen.

Iosephs, ende op den schedel des

Deuteronomium 33:16

Gen. 49.26

Deuteronomium 33:16

Siet Gen. 48.22. ende 49. op v. 26.

afgesonderden van sijne broederen.

17 Hy heeft de heerlickheyt des

Deuteronomium 33:17

D. hy is schoon, sterck ende wacker, als de eerstgeborene van eenen sijner ossen.

eerstgeborenen sijnes osses, ende sijne hoornen zijn hoornen des

Deuteronomium 33:17

Siet Num. 23.22. ende 24.8. De gelijckenisse van hoornen , wort dickwijls inde Schriftuere gebruyckt, om te beteeckenen, macht, sterckte, ende bescherminge, heerlickheyt, eere, weerdicheyt, hoochmoet, verhooginge, item, vasticheyt ende duersaemheyt eenes dincks. Siet 1.Sam. 2.1. 2.Sam. 22.3. Iob 16.15. Psal. 22.21. ende 75.4, 5, 11. ende 89.17, 24. ende 92.10. ende 112.9. ende 132.17. ende 148.14. Ier. 48.25. Thren. 2.3, 17. Ezech. 29.21. ende 34.21. Mich. 4.13. Luc. 1.69, etc.

eenhoorns; met de selve sal hy de volcken te samen stooten tot aen de eynden

Deuteronomium 33:17

Ofte, der aerde .

des lants:

Deuteronomium 33:17

D. dese hoornen van Ioseph beduyden, etc.

Dese nu zijn de tienduysenden van

Deuteronomium 33:17

Ephraim wort grooter gerekent, om dat het recht der eerstgeboorte op hem was overgebracht van Iacob: Siet Gen. 48.14, 17, 18, 19.

Ephraim, ende dese zijn de duysenden van Manasse.

18 Ende van Zebulon seyde hy; Verheucht u, Zebulon, over uwen

Deuteronomium 33:18

D. van wegen uwen Zeevaert, ende trafijcke, waer door ghy rijckdom bekomen sult. siet Gen. 49.13. Ios. 19.11. Mat. 4.15.

uyttocht: ende Issaschar, over uwe

Deuteronomium 33:18

D. over uwen vee-handel, waer toe de hutten dienden. Siet Gen. 4.20. ende verg. Gen. 49.14, 15.

hutten.

19

Deuteronomium 33:19

D. sy sullen, door Godes segen verweckt zijnde, yveren, om d’andere stammen met haer exempel, als verre van daer woonende, te noodigen; ende op te wecken, om mede nae den berch Zion te gaen, tot den Godtsdienst. Sommige verstaen oock, dat sy door het middel der Zee-vaert de Heydenen souden noodigen tot de ware Religie.

Sy sullen de volcken tot den berch roepen; daer sullen sy offerhanden

Deuteronomium 33:19

D. wettelicke offerhanden, ofte, danck-offeren, die sy nae recht schuldich zijn.

der gerechticheyt offeren: want sy sullen den

Deuteronomium 33:19

D. die waren ende rijckdommen, die over zee gebracht worden.

overvloet der zeen suygen, ende de

Deuteronomium 33:19

Verstaet allerleye kostelickheden, als gout, edel gesteenten, etc. die men pleegt op te sluyten ende te verbergen: dese worden (als men seyt) over zee ende lant gevoert.

bedeckte verborgene dingen des

Deuteronomium 33:19

Dat is, der zee, welckers oeveren ende gront vol sants zijn: ofte, de kostelickheden, die gemeenlick op den gront in de zee seer overvloedich, vermits schipbreucken, verborgen zijn, ende somtijts aen den oever worden uytgeworpen, oft andersins gevischt ende opgehaelt.

zants.

20 Ende van Gad seyde hy:

Deuteronomium 33:20

D. gelooft, gepresen. Siet Genes. 14. op v. 20.

Gesegent zy,

Deuteronomium 33:20

Naemlick, Godt, die den Gaditen, als sy mede van de Ammoniten benaeuwt waren, ruymte gaf door Iephte den Gileaditer. Siet Iud. 11. ende vg. Genes. 49.19. Psal. 4.2, etc.

die Gad ruymte maeckt: hy woont als een

Deuteronomium 33:20

Moedich, ende onvertsaecht, uyt sijn leger, als een Leeuw, hervoor tredende, om sijne vyanden onder te brengen. Siet de vervullinge. 1.Chron. 5.19, 20, 21, 22.

oude leeuw, ende verscheurt den arm, ja oock den schedel.

21 Ende

Deuteronomium 33:21

Hy sach in ’t begin eene bequame woon-plaetse voor sich uyt, ofte, van ’t eerste . D. vande eerste plaetse die hem voorquam, te weten, Gilead. Num. 32.1, etc. dewelcke oock van den wet-gever Mose hen toegestaen is. Num. 32.33, etc. ende aldaer lieten de Gaditen, volgens hare presentatie, ende Mosis consent, hare vrouwen, kinderen ende vee onder Godts beschuttinge in sekere vaste steden, gaende gewapent vooraen met de andere Israëliten, om Godts oordeel tegen de Canaaniten uyt te voeren. Siet Num. 32.16, 17, etc. ende bov. cap. 4.16, 18, 19, 20.

hy heeft sich van ’t eerste voorsien; om dat hy aldaer [in] het deel des wet-gevers bedeckt was: daerom quam hy met de hoofden des volcx, hy verrichtte de gerechticheyt des HEEREN, ende sijne gerichten met Israël.

22 Ende van Dan seyde hy, Dan is een jonge

Deuteronomium 33:22

Wacker ende hertich tegen de vyanden.

Leeuw: hy sal [als] uyt

Deuteronomium 33:22

Hier uyt wort afgenomen, dat aldaer vele ende stercke Leeuwen geweest zijn. Vg. Iud. 14.5. van Basan siet bov. cap. 32. op v. 14.

Basan voortspringen.

23 Ende van Naphtali seyde hy; ô Naphtali, zijt versadicht van de

Deuteronomium 33:23

Van gaven, die uyt de gunste ende den segen des Heeren voortkomen.

goetgunsticheyt, ende vol van den segen des HEEREN: besitt erflick het

Deuteronomium 33:23

Hebr. de Zee . om dat de middellantsche Zee Canaan ten westen gelegen was. Siet Genes. 12. op v. 8.

Westen, ende het Suyden.

24 Ende van Aser seyde hy; Aser zy gesegent

Deuteronomium 33:24

And. boven de [andere] sonen, dat is, syne broederen: ofte, gesegent , dat is, gedanckt ende geroemt, van [d’andere] sonen: als die van de vruchtbaerheyt sijns lants genieten sullen.

met sonen: hy zy sijnen broederen aengenaem, ende

Deuteronomium 33:24

Verg. Gen. 49.20. ende Iob 29.6.

doppe sijnen voet in olye.

25

Deuteronomium 33:25

Hebr. yser ende koper [zy] uwe schoe . De sin is: In u aerdrijck, onder uwe voeten, sal yser ende koper zijn. Vgel. bov. cap. 8.9. and. uwe grendel sal yser ende koper zijn : dat is, u lant sal als met ysere ende kopere grendelen gesloten ende bewaert zijn.

Yser ende koper sal

Deuteronomium 33:25

And. uwe besluytinge zijn . verstaende het geberchte waer in dese metalen souden gevonden worden.

[onder] uwe schoe zijn: ende uwe

Deuteronomium 33:25

And. vermaertheyt . De sin is, soo lange ghy een volck sult zijn, sult ghy sterck, machtich, ofte, vermaert van wegen uwe sterckte ofte vermogen zijn, uwe ouderdom sal zijn als uwe jeucht.

sterckte gelijck uwe dagen.

26

Deuteronomium 33:26

Ofte, daer is niemant, gelijck de Godt van Ieschurun. Siet van Ieschurun bov. cap. 32.15.

Niemant isser gelijck Godt, ô Ieschurun: die

Deuteronomium 33:26

D. op de lucht, van waer hy sijn volck hulpe toeschickt tegens hare vyanden, die hy van daer met schrickelick onweder van hagel, blixem ende donder slaet ende verderft. Siet eene heerlicke verklaringe Psal. 18. van v. 7, tot v. 20.

op den hemel vaert tot uwe hulpe, ende

Deuteronomium 33:26

D. met sijne hooge ende heerlicke werckingen.

met sijne hoocheyt op de

Deuteronomium 33:26

Ofte, dunste , die in ’t opperste deel der lucht voortgebracht worden.

bovenste wolcken.

27

Deuteronomium 33:27

Het Hebreeusch woort, van schepselen gebruyckt, beteeckent, dat in voortijden, van outs, ofte, van ’t begin der werelt geweest is, als bov. v. 15: maer van Godt gebruyckt, beteeckent het oock eeuwicheyt , ofte, die voor alle tijden geweest is . Hebr. Godt der eeuwicheyt .

De eeuwige Godt zy u

Deuteronomium 33:27

D. als eene verhevene plaetse, daer in ghy stil ende seker moogt leven.

eene wooninge; ende van onder,

Deuteronomium 33:27

Hebr. armen der eeuwicheyt . D. de eeuwige almachticheyt Godts salse beneden op aerden helpen ende beschutten.

eeuwige armen: ende hy verdrijve den vyant voor u aengesichte, ende segge; Verdelgt.

28

Deuteronomium 33:28

Ierem. 23.6. ende 33.4.

Israël dan sal seker alleen woonen, [ende]

Deuteronomium 33:28

D. Iacobs nakomelingen sullen in vrede woonen, met hare oogen de vruchtbaerheyt hares lants mogen aenschouwen, ende daer inne haren lust scheppen. And. Iacobs Fonteyne , dat is, een durende oorspronck ende vloet alles segens, zy onder het volck Israëls, dat uyt Iacob gesproten is, etc.

Iacobs ooge sal zijn op een lant van koorn, ende most: ja sijn Hemel sal van dauwe druypen.

29 Wel-gelucksalich zijt ghy, ô Israel! wie is u gelijck? ghy zijt een volck verlost door den HEERE,

Deuteronomium 33:29

Ofte, u schilt der hulpe , dat is, u helpende schilt: gelijck Psal. 2.6. den berch mijner heylicheyt , dat is, mijnen heyligen berch.

den schilt uwer hulpe, ende die een

Deuteronomium 33:29

Die voor u vecht, om u te verhoogen.

sweert is uwer hoocheyt: daerom sullen sich uwe vyanden u

Deuteronomium 33:29

Sullen gedwongen worden sich u t’onderwerpen, alhoewel sy ’t van herten niet sullen meynen. Siet 2.Sam. 22. op v. 45. Psal. 18.45. ende vgel. Psal. 66.3. ende 81.16.

geveynsdelick onderwerpen, ende ghy sult op

Deuteronomium 33:29

Siet bov. cap. 32. op v. 13.

hare hoochten treden.

Deuteronomium 33 - HSV & SVK1637 (2024)

References

Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Margart Wisoky

Last Updated:

Views: 5718

Rating: 4.8 / 5 (78 voted)

Reviews: 93% of readers found this page helpful

Author information

Name: Margart Wisoky

Birthday: 1993-05-13

Address: 2113 Abernathy Knoll, New Tamerafurt, CT 66893-2169

Phone: +25815234346805

Job: Central Developer

Hobby: Machining, Pottery, Rafting, Cosplaying, Jogging, Taekwondo, Scouting

Introduction: My name is Margart Wisoky, I am a gorgeous, shiny, successful, beautiful, adventurous, excited, pleasant person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.